|
||||||||
|
Nodha is het woord waarmee men in het Gaelic aangeeft dat iets ongewoon is, ongebruikelijk, nieuw en als je deze plaat van harpist Calum MacLeod beluistert, begrijp je heel goed waarom hij dit project deze naam gaf. Hoewel zijn hoofdinstrument de Clarsach is -dat is de oerklassieke Ierse harp-, omringt hij zich voor deze plaat met de diensten van toetsenist Liam Waddle, klassiek geschoold en titularis bij het London Musical Theatre Orchestra, en met de inbreng van electronica-mensen als Dave Lloyd en Fergus Cook, bekend van Stillhound- en Jack Elliot, een man waar ik niet meteen iets kon over terugvinden. De bedoeling van het project, op aanstichten van het Lancaster Jazz Festival, die Calum in 2015 met een schrijfopdracht beloonde en hem een plaats op de affiche van het festival aanbood, was de verbindingen te exploreren tussen verschillende muziekstijlen, met inbegrip van traditionele Gaelic muziek en jazz en dit met behulp van elektronica. Die opdracht nam hij kennelijk zeer ter harte en het proces op zich nam verschillende jaren in beslag, zoals blijkt uit een aantal van de tracks. Opener “Fraoch” bijvoorbeeld is een illustratie van de manier waarop MacLeod en Waddle oorspronkelijk dachten over wat ze zouden gaan doen. Fraoch is het Gaelic woord voor “heide” en het nummer gaat over het Isle of Lewis, dat ook “mand of the heather” genoemd wordt. Jonge Calum was er ook een student in een zomercursus, waar hij geregeld zelf les geeft. Belangrijk voor hem dus, net als “Càrlabhagh”, het strand bij en Dalmore Cemetary waar zowat het hele overleden deel van ’s mans familie begraven ligt. Een heel traditioneel “Dachaigh” barst van de heimwee en “Chorale” is een improvisatie van beide heren, terwijl “Dannsa” een resem nonsensicale teksten bevat, die als aangenaam tijdverdrijf omschreven worden... De grote momenten uit de Schotse geschiedenis komen aan bod in “Gaisgach”, ofte “helden”, over de grote ontruiming van de Highlands van halverwege de achttiende tot halverwege de negentiende eeuw.Waar dat vanzelfsprekend een bloedernstig nummer is, wordt in “Craic” het roer flink omgegooid. Dat woord betekent “plezier” en het nummer is enerzijds een herinnering aan al de intussen overleden muzikanten waar Calum ooit het genoegen had mee te kunnen spelen. Dan volgen twee tunes ter ere van evenveel clubs in Stornoway, waar hij in de loop der jaren het live-vak leerde. “Groove” is dan weer een heuse improvisatie en “A Gog’s trip to Lewis” is een herinnering aan een bezoek aan Lewis eiland met een studiegenoot, die nooit eerder Schotland bezocht. In afsluiter “The Last of the Free” kunnen alle muzikanten zich eens goed laten gaan en deze remix komt het dichtst bij de oorspronkelijke doelstelling: hier krijgt de elektronica ruimschoots vrije baan en, al is dat best een beetje een heikele onderneming, hier stoort het allerminst: men gaat nergens uit de bocht en alles blijft voldoende melodieus. Dit is een plaat die weliswaar in de studio gemaakt is, maar die uitstekend geschikt lijkt voor live-uitvoeringen. Meer dan zomaar gewoon “interessant”, al heb je wel een beetje een handleiding nodig o alles te vatten. (Dani Heyvaert)
|